De Zweedse natuuronderzoeker Linnaeus deelde de das in 1758 nog in bij de beren. Dat was op basis van het uiterlijk en het gedrag geen rare gedachte. De wat waggelende gang, zijn liefde voor bessen en andere zoetigheid, de vorm van de voorpoten met lange nagels en de manier waarop een das, al zittend op zijn kont zich heftig krabbend van parasieten ontdoet, het is allemaal nogal ‘beerachtig’.
Maar uiteindelijk is de das een marterachtige met beerachtige trekjes. Net als de beer heeft de das een goede neus, of misschien is het beter om te zeggen dat het zijn best ontwikkelde zintuig is. Hoe goed een das ruikt is namelijk lastig te meten. Wat wel duidelijk is, is dat een das het niet van zijn ogen moet hebben. Voor een nachtactief dier zijn de ogen relatief klein. Wel hebben de ogen een reflectieve laag waardoor licht voor een tweede keer wordt gedetecteerd. Deze laag, het tapetum, veroorzaakt dat ogen oplichten in het donker.
Lees verder op de website van Natuurbericht.nl